IVN Vecht & Plassengebied - Kennis der Natuur

Excursies | Vogels | Vleermuizen | Natuurgebieden | Groencursus | Natuurgidsencursus | Organisatie | IVN Vecht & Plassengebied

Fotoboek | Natuurkrant | Vogelreis Falsterbo | Waterkwaliteit | Virtuele excursie Gunterstein | Poelenwerkgroep het Gooi

Vleermuizen


Laatvlieger Vleermuizen in huis? Gevonden op straat?
Bel Harrie Pelgrim
06-25147998
Emailen mag ook.
Klik  hier voor vleermuis inventarisaties in Vechtenstein, Maarssen Watervleermuis

De naam vleermuis komt van 'vleugelmuis', maar een vleermuis heeft niets met een muis te maken. De vleermuis is het enige zoogdier ter wereld dat echt kan vliegen. Het is ook een heel succesvolle diersoort. Over de gehele wereld zijn zo'n 950 vleermuissoorten bekend, Met name in de tropen en subtropen. In Nederland komen, met alle zeldzaamheden daarbij opgeteld twintig soorten voor. De meest algemene soorten zijn: Gewone Dwergvleermuis, Ruige Dwergvleermuis, Laatvlieger, Rosse Vleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis en Gewone Grootoorvleermuis. De Grootoorvleermuis is echter wat moeilijker te detecteren en de Meervleermuis komt in het Vecht en Plassengebied in het najaar voor als ze onderweg zijn naar de winterverblijven.
In Europa zijn alle vleermuissoorten insecteneters. In de (sub)tropen komen ook vleer-muizen voor die ander voedsel eten. zo zijn er soorten die gespecialiseerd zijn in kikkers, vissen, andere vleermuizen of vruchten. Sommige plantensoorten daar, zijn voor hun bestuiving volledig afhankelijk van bepaalde vleermuissoorten. Tenslotte zijn er nog enkele soorten vampier-vleermuizen. Deze soorten kruipen 's nachts voorzichtig naar slapende dieren, maken een kleine verwonding zonder dat het dier dit merkt, en likken de druppeltjes bloed op.

Hondsdolheid

Vleermuizen hebben geen goede naam. Zo zouden mensen bijvoorbeeld hondsdolheid kunnen krijgen na een vleermuizenbeet. In Nederland is echter nog nooit iemand ziek geworden, laat staan dood gegaan door hondsdolheid opgelopen door een vleermuizenbeet. Van de twintig in Nederland voorkomende soorten zijn er slechts twee soorten waarbij ooit hondsdolheid is vastgesteld. Dat is de Laatvlieger en de meervleermuis.

Echo-locatie

Vleermuizen oriënteren zich met behulp van echo-locatie. Ze zenden hoge piepjes uit die afhankelijk van de soort variëren van zo'n 20 tot 45 Khz. Dit ligt boven de menselijke gehoorgrens. Deze geluiden worden bij de meeste soorten met de bek gevormd, wat de reden is dat vleermuizen met de bek open vliegen. Enkele soorten maken de geluiden met hun neus. Dat zijn bijvoorbeeld de Grote en de Kleine Hoefijzerneus. Die komen echter in Nederland niet meer voor. De echo van de roep wordt met de oren opgevangen. De echo-locatie werkt zo nauwkeurig dat vleer muizen daarmee ook in staat zijn hun prooi te peilen en te vangen. Dit stelt de vleermuis in staat in absolute duisternis te jagen, waar bijvoorbeeld een uil altijd nog een kleine hoeveelheid licht van de maan of de sterren nodig heeft. Er mankeert overigens niets aan de ogen van vleermuizen. Ze kunnen prima zien.

Echolocatie

Om zich te kunnen oriënteren, heeft een vleermuis obstakels in het landschap nodig, die een echo kunnen opleveren. Boven een kaal weiland zou hij verdwalen, zoals wij in een kale woestijn. Het liefst maakt hij gebruik van lijnvormige landschaps-elementen zoals houtsingels en bomenrijen.

De Rosse Vleermuis vliegt wel tot een meter of zestig boven de grond en dus hoog boven de boomtoppen. Dit betekent dat hij heel hard moet roepen om nog een echo te kunnen horen. Hij doet dat relatief langzaam achter elkaar, omdat er hoog in de lucht niet veel obstakels zijn. De Watervleermuis vliegt slechts zo'n 15 centimeter boven het wateroppervlak en Laatvliegers en Dwergvleermuizen vliegen zo halverwege de boomhoogte. Deze soorten hoeven daarom veel minder hard te roepen om een echo te horen, maar moeten dat wel veel sneller achter elkaar doen om botsingen te vermijden.

Bij elke piep die een vleermuis produceert, is er een bepaalde spier die de gehoorgang tijdens het roepen afsluit. Direct na de roep ontspant de spier zich weer, zodat de vleermuis alleen de echo hoort en niet zijn eigen roep.

Met een bat-detector kunnen de roepen van een vleermuis hoorbaar gemaakt worden. De bat-detector zet de onhoorbaar hoge frequentie van de piepjes om in voor de mens hoorbare geluiden. Iedere vleermuissoort produceert op een bat-detector een eigen karakteristiek geluid:

- de Rosse vleermuis produceert op een bat-detector een geluid dat het best te horen is op ca 20 Khz. Het klinkt nogal disco-achtig, vandaar de bijnaam: disco-vleermuis. Met een spanwijdte tot ca 40 cm. is het een van de grootste vleermuis die in Nederland voorkomt.

- De Laatvlieger produceert een geluid dat klinkt als dat van een tapdanser dat op ca. 28 Khz het duidelijkst klinkt. Men noemt hem daarom ook wel de tapdanser. Hij is bijna zo groot als de Rosse Vleermuis.

- De Gewone Dwergvleermuis heeft een snel en regelmatig ritme dat op 45 Khz het luidst is. Het is de kleinste vleermuis met een spanwijdte van maximaal 15 cm.

- De Ruige Dwergvleermuis heeft een iets langzamer en vooral onregelmatiger ritme op 40 Khz. Hij is ook iets groter dan de Gewone Dwergvleermuis.

- De Watervleermuis heeft een snel en regelmatig ritme dat op 30 Khz. nog steeds goed te horen is. Hij is iets groter dan de Ruige Dwergvleermuis. Wat bij de Watervleermuis goed te horen is, is het versnellen van het ritme bij het ontdekken en vangen van een prooi.

- De Meervleermuis is iets groter dan de Watervleermuis. Hij vliegt ook iets hoger. Het ritme en de frequentie lijken erg op elkaar. Het vliegen gaat echter zo snel, dat het geluid slechts zeer kort te horen is als hij voorbij vliegt.

- De Gewone grootoorvleermuis is iets groter dan de dwergvleermuis. Hij valt (natuurlijk) op door zijn enorme oren. Hij jaagt dan ook luisterend. Zelf maakt hij heel zacht geluid. Op meer dan drie meter afstand is hij met de bat-detector niet meer te horen.

- De Tweekleurige Vleermuis zit tussen de Laatvlieger en de Rosse Vleermuis. Hij is niet algemeen. Tot nu toe is er 1 kolonie in Nederland gevonden. Dat was in 1998 in Maarssenbroek. Gewoon in een rijtjeshuis.

Gewone dwerg vleermuis    Kleine Hoefijzerneus

 

 

Zomerverblijven

We kunnen de Nederlandse vleermuizen grofweg indelen in twee groepen: de boombewonende en de gebouwbewondende soorten.

Boombewonende vleermuizen gebruiken meestal spechtengaten. Ze zijn niet in staat zelf een gat in een boom te maken. Omdat een vleermuis op zijn kop wil hangen, moet het gat ook naar boven toe hol zijn. Een nieuw spechtengat voldoet niet aan die voorwaarde, omdat een specht zijn nest vanaf het gat naar beneden toe uitholt. De holte naar boven toe ontstaat meestal door rotting. De aanwezigheid van spechten is dus heel belangrijk voor vleermuizen, evenals de aanwezigheid van oude bomen. De Rosse Vleermuis en de Watervleermuis zijn algemeen voorkomende boombewonende soorten. Ze houden van een vochtig hol. Grootoorvleermuizen zitten ook meestal in bomen maar houden van een droog hol. Men kan Grootoorvleermuizen echter ook in gebouwen aantreffen. Dwergvleermuizen en Laatvliegers komen praktisch alleen in gebouwen voor.

Vleermuizen zijn echte warmte minnende dieren. Vleermuizen die in gebouwen slapen, hangen dan ook graag op zolders of in de nok van kerktorens. Op dit soort plaatsen kun je de aanwezigheid van vleermuizen ontdekken aan de keuteltjes op de grond. Deze keuteltjes lijken heel veel op gewone muizenkeutels. Het verschil is echter te zien door een uitgedroogd keuteltje tussen je vingers fijn te wrijven. In vleermuizen keutels vindt je dan glinsterende chitine-deeltjes van insectenschilden. In muizenkeutels ontbreken deze deeltjes, omdat muizen (meestal) vegetariërs zijn.

Soms kun je de aanwezigheid van vleermuizen ook afleiden uit zogenoemde 'vraatplaatsen'. Dit zijn plekken waar naartoe de vleermuis steeds terugkeert om grote gevangen insecten op zijn gemak op te eten. Alle onverteerbare delen laat hij daarbij naar beneden vallen. Op zo'n plaats kun je dan bijvoorbeeld tientallen vleugels van nachtvlinders vinden.

Vleermuizen hebben een platte borstkas, waardoor ze aan kleine spleetjes al voldoende hebben om er tussen te kruipen. Ze hebben op hun slaapplaats graag borst-rug contact. De grootste vleermuissoorten in Nederland, zoals de Meervleermuis en de Laatvlieger, hebben aan een spleetje van 12 millimeter al genoeg.

Vleermuizen verbergen zich graag in spleten die ontstaan tussen houten lijsten en stenen muren. Vaak wijken de houten lijsten iets van de muur waardoor een ideale verblijfplaats ontstaat. Dergelijke spleten ontstaan vaak ook tussen houten kozijnen en de muur.

Vleermuizen vliegen nooit rechtstreeks hun slaapplaats in, maar vliegen er eerst herhaalde malen langs en maken enkele proeflandingen. Het zou kunnen zijn dat ze op die manier eerst onderzoeken of er geen vijanden in de buurt zijn, zoals bijvoorbeeld een Steenmarter of een Boommarter. Het kan ook zijn dat ze dit doen om de slaapplaats te markeren met druppeltjes urine en keutels om andere vleermuizen met de reuk te lokken. Vleermuizen hebben een redelijke goede reuk.

Soms verblijven verschillende soorten vleermuizen op dezelfde slaapplaats. Echter de verschillende soorten kruipen altijd in groepjes bij elkaar en zitten dus nooit echt gemengd.

Winterverblijven

's Winters zijn er geen insecten. Vogels die 's zomers insecten eten, hebben verschillende strategieën om de winter te overleven. Sommige soorten schakelen in de winter over op plantaardig voedsel (zaden en bessen) terwijl andere soorten wegtrekken naar warmere streken waar wel insecten zijn. Vleermuizen echter houden een winterslaap die ongeveer vijf maanden duurt. Tijdens de winterslaap laten vleermuizen hun lichaamstemperatuur dalen tot 1 °C boven de omgevingstemperatuur van bij voorkeur 6 á 7 °C. De hartslag en ademfrequentie loopt bij die temperatuur terug naar 1 á 2 maal per minuut. Een vleermuis verteert op deze manier bijna geen vet en is zo in staat vijf maanden zonder voedsel door te komen. Soms worden ze wel even wakker om iets te drinken. Ze likken dan condensdruppels van een wand of plafond van de ruimte waar ze overwinteren of van hun eigen vacht.

In winterslaapIn winterslaap

Vleermuizen hangen op hun kop aan hun achterpoten, waaraan ze vijf nagels aan de tenen hebben. Aan de sterk verlengde voorpoten, waaraan het vleugelvlies vastzit, is alleen nog een nagel aan de duim aanwezig. De duim is zeer kort terwijl alle andere vingers zeer lang zijn. Met de duim kunnen ze verrassend goed klimmen.

Op de overwinteringsplaats moet een heel constante temperatuur heersen, het mag er niet vriezen en ook niet warmer zijn dan tien graden en het moet er zeer vochtig zijn om uitdroging van de vleermuis te voorkomen. (Denk aan een koelkast waarin de vleeswaren uitdrogen). Plaatsen die aan deze condities voldoen vindt men meestal onder de grond. (IJs)kelders, oude militaire forten, bunkers en de mergelgroeven in Zuid-Limburg zijn zulke plaatsen. Sommige soorten overwinteren ook in spouwmuren van gebouwen, tunnels, boomholten met een kleine ingang en dikke wanden, e.d.

Vleermuizen zijn uiterst traditionele dieren, ze keren ieder jaar naar precies hetzelfde plekje terug. Dat is ook niet zo verwonderlijk als men bedenkt dat een vleermuis in winterslaap volkomen weerloos is. Een vleermuis heeft 10 minuten á een kwartier nodig om zijn lichaamstemperatuur van 7 á 8 °C omhoog te brengen naar 39 á 40 °C. In de tussentijd kunnen ze niets doen. De winterplaats moet dus ook een veilige plaats zijn. Als ze terugkeren. Desondanks kruipen ze ook op de overwinteringsplaatsen het liefst weg tussen spleten en kieren.

Dat vleermuizen vijf maanden stil kunnen blijven hangen zonder spierkramp te krijgen, komt door een soort 'vergrendelingsmechanisme' in de spieren. De spieren zien er een beetje uit als twee in elkaar geschoven geribbelde stofzuigerslangen. De ribbels van de binnenste spier kunnen in die van de buitenste spier vallen, waardoor de vergrendeling tot stand komt.

Ook 's zomers tijdens slecht weer periodes met weinig insecten, laten vleermuizen vaak hun lichaams temperatuur dalen om in een lethargische toestand terecht te komen. Op die manier kunnen ze moeilijke periodes gemakkelijk overleven.

Voortplanting

Vleermuizen brengen hun jongen ter wereld in kraamkolonies waarin uitsluitend vrouwtjes met hun jong verblijven. Er wordt meestal maar één jong geboren, een enkele keer een tweeling. Van een tweeling komt vaak een jong om, omdat de moeder niet voldoende melk heeft om twee jongen groot te brengen. (Vleermuizen hebben ook maar twee tepels in tegenstelling tot de meeste andere soorten zoogdieren die veel meer tepels hebben). Een pas geboren vleermuis zit kwa grootte tussen een bij en een hommel in. Ze zijn dan nog kaal en zo roze als een garnaal. Tijdens de geboorte draait het vrouwtje zich om en vangt het jong op in het vlies tussen de achterpoten. Het pasgeboren jong kruipt vervolgens naar boven en klemt zich vast aan het lijf van de moeder.

Als er eens een jong naar beneden valt, haalt de moeder hem op door naast het jong te landen. Het jong klemt zich dan vast aan het lichaam van de moeder waarna zij weer opstijgt.

Het is niet precies bekend waar de mannetjes verblijven als de vrouwtjes in de kraamkolonie zijn. Men denkt dat ze zich in kleine groepjes in de buurt van de kraamkolonies ophouden. Als de jongen na ongeveer vijf weken zelfstandig zijn geworden, willen de vrouwtjes vrij snel daarna weer paren. De mannetjes zorgen er dus wel voor dat ze in de buurt zijn. De paring vindt meestal plaats in de herfst of winter, afhankelijk van de soort. Het vrouwtje bewaart het sperma in haar lichaam tot na de winterslaap. Pas als zij na ongeveer vijf maanden weer uit de winterslaap wakker wordt, vindt de eigenlijke bevruchting plaats. Het jong wordt geboren op het moment dat de meeste insecten vliegen, ongeveer eind juni.

Vleermuizen kunnen erg oud worden. De oudste vleermuis die men in Nederland heeft gevonden was 28 jaar. Dat is een enorme leeftijd vergeleken met een muis, een zoogdier met ongeveer gelijke afmetingen, die vaak niet eens een jaar oud wordt. Waarschijnlijk komt dit o.a. door de lange rust-periode tijdens de wintermaanden en het feit dat ze ook 's zomers overdag hun lichaamstemperatuur en hartslag kunnen laten afnemen.

Het vangen van een prooi

Een vleermuis vangt zijn prooi in het netje dat gevormd wordt door het vlies tussen de beide achterpoten en de staart. Hij vliegt daarbij vlak over zijn prooi heen en schept hem uit de lucht in het netje. Watervleermuizen vangen op deze manier insecten vanaf het wateroppervlak. Vervolgens buigt de vleermuis zich voorover en grijpt de prooi met de bek uit het vangnet en eet het insect in de lucht op. Als je geluk hebt kun je de vleugels en poten van het insect naar beneden zien dwarrelen, omdat deze harde onverteerbare delen niet door de vleermuis worden gegeten. Als een vleermuis een insect rakelings passeert, kan hij het insect met zijn vleugel een tik geven, zodat het als een tennisbal alsnog in het vangnet wordt geslagen.

Behalve de oriëntatie roepjes zijn ook de vangmomenten goed waar te nemen op een bat-detector. Deze vangmomenten kan men waarnemen als een serie roepjes die steeds sneller achter elkaar gedaan worden (van bijvoorbeeld tweemaal tot wel tienmaal per seconde). De vleermuis doet dit om het insect dat hij nadert heel nauwkeurig te kunnen peilen.

Vleermuizen jagen allen tegen de avondschemering en 's nachts. Dit is waarschijnlijk als volgt te verklaren. Overdag zouden ze teveel concurrentie hebben van zwaluwen die snellere vliegers zijn dan vleermuizen. En omdat vleermuizen niet zulke snelle vliegers zijn, zouden roofvogels als Sperwer en Valk ze onmiddellijk proberen te vangen.

Klik hier voor vleermuis inventarisaties in Vechtenstein, Maarssen