IVN Vecht & Plassengebied - Kennis der Natuur


Excursies | Vogels | Vleermuizen | Natuurgebieden | Groencursus | Natuurgidsencursus | Organisatie | IVN Vecht & Plassengebied

Fotoboek | Natuurkrant | Vogelreis Falsterbo | Waterkwaliteit | Virtuele excursie Gunterstein | Poelenwerkgroep het Gooi

Kemphaan (Philomachus Pugnax)

Kemphaan (Philomachus Pugnax)
Klik op de foto voor een groter exemplaar


Geluid:

© ETI BioInformatics, SoortenBank.nl

Grootte: -

Biotoop: moerassen en extensief bewerkte natte weilanden.

Deze spectaculairste aller weidevogels broedt bij voorkeur in schrale, bloemrijke graslanden. Het voedsel bestaat voornamelijk uit insekten en hun larven en wordt verzameld op slikkige open plekken. Kemphanen zijn vooral bekend door de fraaie voorjaarstooi van de mannetjes, die op de wat hoger en droger gelegen toernooiveldjes schier eindeloze schijngevechten houden om de gunst van de vrouwtjes te verwerven. Na de paring op het toernooiveld draaien de vrouwtjes op voor de zorg om het broedsel.

Territorium: -

Trekken of blijven: Nederlandse kemphanen overwinteren meest in West-Afrika.

Bedreigd of niet? De kemphaan staat op de Rode Lijst vanwege de sterke afname van het aantal broedgevallen, in combinatie met een zeer beperkte verspreiding. In de ons omringende landen is de soort inmiddels bijna als broedvogel verdwenen.

De kemphaan, of beter kemphen, is lange tijd een gewone broedvogel geweest van graslanden, vochtige heide en duingraslanden. Met name in de tweede helft van de eeuw is het aantal broedende kemphennen in Nederland in een vrije val geraakt: Van 6000 in 1954 via 1500 midden jaren zeventig tot hooguit 400-800 begin jaren negentig. Het gros van de Nederlandse kemphennen broedt in graslandreservaten in Friesland, Groningen en Noord-Holland.

De voornaamste reden voor de enorme afname van de kemphaan is het verdwijnen van het favoriete graslandtype. De enige manier om de soort te redden is het behoud van graslanden waar niet te veel vee op geweid wordt, die weinig bemest worden en waar de waterstand hoog is. Zulke graslanden vinden we in het cultuurland alleen nog maar in reservaten en gronden waar een 'zwaar' beheerspakket conform de relatienota op ligt. Zulke gronden mogen van 1 april tot 1 juli niet gemaaid of beweid worden. Dat de soort ook in deze beschermde gebieden afneemt heeft zeker te maken met het wegvallen van steeds meer tussengelegen broedgebieden, waardoor een sterke versnippering optreedt. De grootste bedreiging lijkt de huidige discussie over de kosten van voor vogels als de kemphaan geschikt graslandbeheer. Alleen een goede samenwerking tussen boer, beschermer en overheid kan dit probleem oplossen. Duidelijk is dat het Nederlandse weidelandschap met het verlies van de kemphanen een stuk van zijn oorspronkelijke identiteit verloren heeft. Buiten de weidegebieden heeft de kemphaan kansen in grootschalige open gebieden met een korte, grazige vegetatie en een rijk insektenleven. Met name de honderden broedende kemphennen begin jaren tachtig in de net drooggevallen Lauwersmeer maakten dat duidelijk. Door de met ontzilting samenhangende ontwikkeling naar dichte vegetaties is de soort hier inmiddels weer grotendeels verdwenen. Gezien de huidige lage aantallen is het de moeite waard om elk kemphen-broedsel op niet speciaal beschermd grasland middels nestbescherming te behoeden tegen uitmaaien, een gevaar dat door het late broeden nog groter is dan bij andere weidevogels.

Aantal broedparen in Nederland: 300-400 broedparen (1998)

Verspreiding in Nederland (1979):


Atlas van de Nederlandse Broedvogels,
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland





Toernooiridders, Pages en Gauwdieven. Over Kemphanen.

(Frans Buissink, Vogels, 1997-4)

Zeldzaam zijn ze geworden in ons land, en misschien zijn hun ingewikkelde sociale verhoudingen daarom des te fascinerender. Kemphanen worden geboren met een rol voor het leven. Op het toernooiveld van de liefde hebben ze hun eigen plaats en rol. Honkmannen spelen het spel van de ridder, satellietmannen worden gedoogd als een soort pages en randmannen lijken letterlijk aan de zijlijn te staan. Toch pikken ook zij een graantje van de liefde mee.

Niemand weet hoeveel kemphanen er op de wereld zijn. Het zijn er in ieder geval zóveel dat tellen een onmogelijke opgaaf lijkt. In de Afrikaanse overwinteringsgebieden zijn ze de meest voorkomende steltlopers. Hun broedgebieden, de toendra’s van Noord-Scandinavie, Rusland en nog verder, zijn uitgestrekt en ongastvrij. Hoe zou een mens hier de grijsbruine hennetjes moeten vinden, die vol toewijding op hun nest met eieren zitten tussen de al even grijsbruine vegetatie? Er wordt beweerd dat ze met miljoenen zijn.

In voor- en nazomer trekken ze in grote groepen over ons land. Vooral in april en mei brengt dat spektakel. De mannen reizen apart. Je herkent zo’n groep makkelijk aan de dikke nekken van de vogels. Ze vliegen met een snelle, haast trillende vleugelslag.

Als ze dichterbij komen valt op hoe bontgekleurd het gezelschap is. Ze strijken neer in een drassige polder, om te foerageren. Maar de paringshormonen spelen al flink op. De dikke nekken waaieren uit tot een enorme kraag. De heren zitten elkaar voortdurend in de veren. Van eten lijkt weinig te komen. Dit is een voorproefje van wat straks op hun toernooivelden plaats zal grijpen. Ineens gaat het span weer op de wieken, voort naar het Hoge Noorden.

De tijd dat ons land eindstation en broedgebied was voor duizenden kemphanen ligt ver achter ons. De vogels houden van drassig, schraal en bloemrijk land. Dat vonden ze op de natte heiden. Het hilarische gefladder en gedonderjaag van de mannetjes was een gekend tafereel. ‘Kemphanen’ hadden een vaste plaats in het normale spraakgebruik.

Tegenwoordig zijn bij ons nog maar weinig echte kemphaanlandjes over. De oorzaken zijn bekend: bemesting en ontwatering. Voor de meeste Nederlanders die wel eens een kemphanen-toernooi hebben gezien, zijn het jeugdherinneringen. Dat is een groot verlies, want het gaat hier om een tamelijk uniek natuurverschijnsel, zeker onder steltlopers. Alleen van de blonde ruiter uit Noord-Amerika en Noordoost-Siberie is een dergelijk gedrag bekend.

Het is een afwijkend voortplantingspatroon in de vogelwereld, waarvan maar enkele voorbeelden bekend zijn. In beginsel komt het hierop neer: de vrouwtjes nemen om uiteenlopende redenen de broedzorg geheel voor hun rekening. Van echte paarvorming is geen sprake. De mannetjes zijn meetal fraai bevederde praalhansen, die zich verzamelen op een zogenaamde ‘lek’. Soms is dat een stuk prairie, een uithoek van een heideveld, of een vaste plek in het bos. Om hun aanstaande eieren bevrucht te krijgen, begeven de vrouwtjes zich naar zo’n herensoos en kiezen daar een partner-voor-één-minuut. De mannen sloven zich uit om die uitverkorene te mogen zijn en om te laten zien wie van het over de beste genen beschikt.

De rivalen putten zich uit in zang, dans of bodybuilding. Bekende voorbeelden zijn korhoenders, prairiehoenders, rotshanen en paradijsvogels. Kemphanen zijn bovendien echt vechtlustig. Tenminste sommige van hen. Maar wat er precies gebeurt op zo’n ‘lek’ is moeilijk te ontrafelen. In de jaren ’60 verscheen er een proefschrift van de Duitse onderzoekster A.J. Hogan-Warburg, die aantoonde dat er twee typen kemphanen zijn. Uit recente onderzoeken blijkt dat daarbij erfelijke factoren in het spel zijn. Het is een ingewikkelde kwestie en om die te ontrafelen vereiste een nauwgezette studie van de schijnbaar chaotische taferelen die zich afspelen op een kemphanenstoeiplaats.

Stel u een stuk veenweide voor dat meestal aan het water ligt en dat al tientallen jaren als arena in gebruik is. De grootte van zulke toernooiveldjes verschilt nogal. Vanaf april arriveren de mannetjes – in het voorjaar getooid met kleurige kragen die meestal plat langs de nek liggen, maar bij opwinding breed worden opgezet. De twee typen mannetjes die men kan onderscheiden verschillen niet alleen in uiterlijk, maar ook in gedrag.

Mannetjes met donkere, gestreepte, gevlekte of anderszins gekleurde kragen bezetten op het toernooiveld elk een territorium van ongeveer een vierkante meter. In het midden is een kaalgetrapt stukje land, ter grootte van een platte Goudse kaas, dat ‘honk’ genoemd wordt. De bijbehorende mannetjes heten dan ook ‘honkmannetjes’. Zij zijn behept met een nerveuze agressie.

Daartussendoor scharrelen kemphanen met lichte of zelfs witte kragen. Ze zijn juist niet agressief en bezitten geen territorium, maar worden door de honkmannen op een of andere manier geduld. Ze worden ‘satellietmannetjes’ genoemd. Het bezit van een honk moet bevochten worden. Wie te jong of te oud is om mee te tellen houdt zich op aan de rand van de arena, en heet ‘randmannetje’. Randmannen begeven zich soms naar een andere arena en worden daar honkmannen. Honkmannen die naar een andere arena uitwijken beginnen daar als randmannen. Qua karakter en in genetisch opzicht zitten honkmannen en randmannen hetzelfde in elkaar en ze worden daarom aangeduid met de term ‘onafhankelijke hanen’. De vierde partij wordt gevormd door de vrouwtjes, die in de wijde omgeving hun goed verborgen nestjes hebben. Ze komen naar de arena om bevrucht te worden. Het gebeurt zelfs dat vrouwtjes die op doortrek zijn naar het Hoge Noorden, zich eerst op een Hollandse lek laten bevruchten.

Voor dit karweitje komt elk mannentype in aanmerking. Meestal is het een honkman of een satelliet, maar het kan goed zijn dat in een moment van grote verwarring een randmannetje snel zijn kans schoon ziet. Toch is het altijd het vrouwtje dat de keuze bepaalt.

De sfeer op zo’n veld wordt treffend beschreven door Oene Moedt in de Ecologische Atlas van de Nederlandse Weidevogels: “Voor zonsopgang zijn de haantjes al aanwezig. Grote delen van de komende dag zullen ze poetsend, gapend en slapen doorbrengen. Ieder op z’n eigen plaats. Een paar vogels foerageren in de buurt. Op flinke afstand zijn ze nog herkenbaar aan hun typerende losse loopje en de dansende kraag. Een terugkerend mannetje zorgt soms voor enige opschudding. Hij land in glijvlucht, schiet als een rat tussen zijn buren heen en weer, draait op zijn honk een paar keer om zijn as, maakt een paar heftige pikbewegingen en begint dan in alle rust zijn veren te poetsen. Dit vredige beeld kan snel veranderen. Ineens staan alle mannetjes recht overeind en slaan met hun vleugels, waardoor de witte onderzijden als flitsen zichtbaar worden. Sommige maken luchtsprongen en komen vleugelklappend neer. Dan landt een groepje kemphanen op de baltsplaats; vier mannetjes en drie vrouwtjes. De territoriumbezitters veren op en neer, draaien om hun as, pikken in het rond. Het houdt even plotseling op als het is begonnen. Opeen s liggen alle haantjes verstard op hun plek. Sommige honken zijn door twee, en zelfs door drie hanen bezet. Zonder enige agressiviteit te tonen, liggen ze kop aan kop. Alleen de zojuist gearriveerde vrouwtjes en een zich wat afzijdig houdend jong mannetje staan rechtop. Onverwacht doet een van de gedrukte hanen een uitval naar zijn buurman. Twee andere raken verwikkeld in een woeste vechtparrtij. Het duurt maar twee, drie seconden. De vrouwtjes stuiven uiteen. Twee van de drie vluchten, meteen gevolgd door een van de lichtgekleurde mannetjes. De andere liggen alweer stil, ieder op zijn eigen plek. Even later vertrekt het overgebleven hennetje, nu met twee hanen op haar hielen. De achterblijvers komen uit hun gedrukte houding overeind. Niets op de arena herinnert meer aan de drukte van zoëven.”

Uit deze beschrijving zou men kunnen opmaken, dat er op de stoeiplaats niet gepaard wordt, maar juist ergens anders. Dat gebeurt ook wel, maar normaal is toch dat het vrouwtje rond-shopt langs de diverse leks om te zien wat er zoal aan mannen in de aanbiedeing is, om tenslotte neer te hurken naast de minnaar van haar keuze, bij het honk zelf. Onderzoeker J.G. van Rhijn heeft in zijn boek The Ruff heel nauwgezet geanalyseerd wat het ene mannetje wél en wat het andere níet heeft een wat het vrouwtje haar keuze doet bepalen. Hierbij komen we weer de twee typen tegen die Hogan-Warburg wist te onderscheiden. De donkergekleurde honkmannen wekken haar interesse door zich agressief te gedragen. Hoe feller ze te keer gaan tegenover hun satelliet of buurman, hoe begeerlijker ze zijn. Hanen die te lang vertard blijven in de zogenaamde omlaaghouding maken minder kans. De bezetters van de meest centrale honken worden beschouwd als de fitste mannen en genieten de voorkeur.

De satellieten gooien het over een andere boeg. Die proberen zich zo kalm mogelijk te gedragen, en houden zich zo lang mogelijk gedrukt, om de hennen op hun gemak te stellen. Dit gedrag is puur op seks gericht en een imitatie van het uitnodigende hennetjesgedrag. Daarmee wekken ze weliswaar de lust van de vrouwtjes, maar die kiezen uiteindelijk toch voor de stevige vechtersbaas.

Nu lijkt het erop dat alleen honkmannen tot paren komen. Maar dat is niet waar. De satellieten slagen er toch in éénderde van alle paringen voor hun rekening te nemen. De vechtersbazen hebben het soms zo druk met ruzie maken, dat het vrouwtje alsnog voor de satlliet kiest en hem uitnodigt. Als het honkmannetje dat in de gaten krijgt zal hij proberen tussenbeide te komen. Maar vaak gaat ze er met haar satelliet vandoor en geeft de honkman het nakijken, want die zit gebakken aan zijn honk.

Uit genetisch onderzoek in Canada door David Lank en Conny Smith blijkt dat satellieten heel vaak de vaders worden van een volgende generatie satellieten en honkmannen veel onafhankelijke hanen voortbrengen. Het opmerkelijke is dus dat via de genen niet alleen een verschillend verenkleed, maar juist ook een uiteenlopend gedrag wordt overgeerfd. Deze zogenaamde gedragsdimorfie is dus genetisch bepaald. En wel in precies die verhouding die in de praktijk van de arena bestaat. Volgens Hogan-Warburg, die de studie van Van Rhijn becommentarieerd heeft, is dit het resultaat van een evolutie. Een restje van de oorsprong ziet ze terug in het gedrag van de jonge dieren met een onvolgroeide kraag, de zogenaamde ‘kale-kruinkemphanen’. Als die de honken bezoeken vertonen ze agressief gedrag, aan de rand van de arena meer sexueel gedrag. Om zich heen pikken tegenover gedwee neerhurken.

Volgens Van Rhijn worden beide gedragingen en de daarbij behorende kraagkleuren bepaald in één en hetzelfde gen. Daaruit komen verschillende combinaties voort: onafhankelijke hanen met donkere kragen, satellieten met licht kragen, maar ook satellieten met donkere en onafhankleijken met juist lichte kragen en allerlei mengkleuren. Er valt nog heel wat te bestuderen over het buitengewoon ingewikkelde samenspel van lichaamstaal en voortplantingsstrategieen. Zo is bijvoorbeeld de grootte van de lek en de beschikbaarheid van voedsel in de directe omgeving van invloed op de gedragingen. Om kort te gaan: kemphanen zijn misschien wel de interessantste vogels binnen onze grenzen. Het is niet voor niets dat terreinbeheerders in veenweidegebieden er een eer in stellen hun terrein zo in te richten dat de weinige kemphanen er willen blijven. Dat betekent vaak grote investeringen: het uitbaggeren van vervuilde sloten, het afdammen van gebiedsvreemd water, en het afgraven van vermeste weidegrond. Heel veel inspanning, maar dan is de vestiging van een nieuw toernooiveld ook echt iets om trots op te zijn.