IVN Vecht & Plassengebied - Kennis der Natuur


Excursies | Vogels | Vleermuizen | Natuurgebieden | Groencursus | Natuurgidsencursus | Organisatie | IVN Vecht & Plassengebied

Fotoboek | Natuurkrant | Vogelreis Falsterbo | Waterkwaliteit | Virtuele excursie Gunterstein | Poelenwerkgroep het Gooi

Ekster (Pica Pica)

Ekster (Pica Pica)


 

Geluid:

© ETI BioInformatics, SoortenBank.nl

Grootte: -

Biotoop: overal in open en halfopen landschap met dicht struweel of hoge bomen

Territorium: -

Trekken of blijven: -

Bedreigd of niet? -

Aantal broedparen in Nederland: 60.000-120.000 broedparen (1987)

Verspreiding in Nederland (1979):


Atlas van de Nederlandse Broedvogels,
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland

Procentuele ontwikkeling van de Ekster in Nederland:


Sovon & CBS, 1998





Eksters te gast. Lust of last?

(Gert Baeyens, Vogels, Nr. 44 maart/april 1988, Tijdschrift voor vogelbescherming)

Eksters staan bij jagers, en ook bij sommige vogelbeschermers, in een kwade reuk. Het zijn nestplunderaars en vogelmoordenaars, hoor je vaak zeggen. Zijn eksters echt zo bedreigend voor de zangvogelstand dat hun aantal met het geweer binnen de perken moet worden gehouden?

In veel Westeuropese landen is de eksterstand in de laatste decennia gestegen. De hergroei van bomen en struikgewas na de Tweede Wereldoorlog, het vermeerderde aanbod van keukenafval en de plaatselijk verminderde jachtdruk zijn daar ongetwijfeld debet aan. In de Nederlandse pers ziet men dan ook angstgevoelens opduiken voor de 'overlast en schade' ten gevolge van hun 'overmatige toename'. Toch wist men al aan het begin van deze eeuw dat bejaging op den duur zinloos was. Geschoten exemplaren worden, zeker in het broedseizoen, snel door een vervangende partner opgevolgd. Laten we echter de zin of onzin van eksterafschot even rusten tot we meer antwoord hebben op een andere vraag: is de ekster werkelijk zo'n gevaar voor de zangvogelstand?

Hoe vaak staan de zangvogels op het menu van Pica pica? Heel wat incidentele waarnemingen bewijzen dat eksters volwassen vogels kunnen slaan zoals vinkachtigen, mussen, merels, zanglijsters en spreeuwen. Als nestrovers staan de eksters alom bekend, terwijl men hen ook uitgevlogen jongen van merels, fazanten en patrijzen, spreeuwen en lijsters zag doden. Wanneer onderzoekers echter uitgebreid het menu van eksters bestuderen door middel van maaganalyses, het pluizen van braakballen of het halsringen van nestjongen, blijken ze zich toch overwegend met insekten te voeden, die ze op de grond verschalken. Wat betreft aantallen gevangen prooien, scoren de insecten tussen de 70 en 90% op het menu van de volwassen vogels, afhankelijk van het aanbod van alternatieve voedselbronnen zoals slakken en weekdieren, muizen of granen en zaden. Nabij snelwegen wordt veel aas gegeten. Ook in het broedseizoen eten volwassen eksters overwegend insecten. De nestjongen worden eveneens hoofdzakelijk met dierlijke prooien gevoerd, doch hiervan bestaat ook meer dan 75% uit insecten . Wanneer veel vlees voorradig is in de vorm van dood konijn of muizen, is het aandeel aan ongewervelden iets lager.

Uit dieetstudies lijkt het erop dat de ekster slechts nu en dan als predator op andere vogels fungeert. Maar wat zijn hiervan de effecten wanneer we dit van de 'slachtofferzijde' bekijken? Hoe ontwikkelt zich de vogelstand binnen een mozaïek van eksterterritoria? De Oostduitse eksteronderzoekster Gisela Deckert heeft in 'haar' ekstergebied gedurende twee opeenvolgende jaren de aanwezige broedvogelbevolking intensief gevolgd. Zij lette speciaal op de voor predatie kwetsbare soorten, die in open nesten of op de grond broeden. In totaal vond ze daarvan 80 legsels waarvan er 45 probleemloos uitgevlogen jongen leverden; op grond van literatuuronderzoek bleek dit een 'normaal' uitvliegpercentage te zijn. Een diepgravender (literatuur) studie naar de reproductie van diverse soorten zangvogels in gebieden met verschillend eksterdichtheden zou nodig zijn om deze vraag verder uit te spitten.

Tot dusver is mijns inziens van geen enkele vogelsoort vastgesteld dat predatie door eksters de hoofdoorzaak was van de achteruitgang in broedsucces of aantallen. Specifiek onderzoek in enkele 'probleemgebieden' werd verricht door het RIN (A.L. Spaans). In die gevallen waar met name de ekster in verband was gebracht met de achteruitgang van sommige vogels, bleken andere mechanismen hiervoor verantwoordelijk te zijn. Biotoopverlies of biotoopverbetering blijken het duidelijkst de aantalsschommelingen in vogelpopulaties te beïnvloeden.

Een voorbeeld hiervan vinden we in het Lauwersmeer, waar Altenburg en zijn medewerkers, gelijktijdig met de ontwikkeling van de begroeiing, de kolonisatie door broedvogels hebben gevolgd. In de periode van 1978 tot en met 1985 stegen de aantallen broedparen van 17 zangvogelsoorten van 267 tot 1224. In dezelfde tijdsspanne steeg het aantal eksterbroedparen van 6 tot 37. Predator en prooi namen beide tegelijkertijd in aantal toe tijdens de landschappelijke 'rijping' van het gebied.

Een dergelijk fenomeen heeft Walters beschreven ten aanzien van populatieschommelingen in een duingebied nadat dit geheel vergraven en veranderd was ten behoeve van de drinkwatervoorziening. De stuweeltoename in de 30 jaren erna komt enkele zangvogelsoorten uitermate ten goed, terwijl ook de ekster een spectaculaire aantalsstijging vertoont. Zangvogels die open terrein verkiezen, gaan in diezelfde periode achteruit. Hoewel in dit geval predatie (mede door de vos) ook van invloed is geweest op de wijziging in de broedvogelsamenstelling, is biotoopverandering toch de belangrijkste oorzaak achter deze ontwikkelingen geweest.

Een derde voorbeeld hangt samen met het instellen van oecologisch beheer in een oud binnenduinbos in het Westland. In dit Staelduinse bos werd tot het begin van de jaren zeventig een ouderwetse vorm van bosbeheer toegepast. In 1974 kwamen van (weer dezelfde) 17 soorten zangvogels in totaal 153 broedparen voor, zonder eksters noch kraaien, met maximaal 2 paar vlaamse gaaien. Nadat het bos vervolgens een meer natuurlijke ontwikkeling mocht doormaken, steeg het aantal paren van die zelfde zangvogelsoorten tot 370 in 1984. Gedurende dezelfde periode namen de aantallen gaaien, eksters en kraaien tot een gezamenlijk aantal van ca. 12 broedparen, terwijl zich ook 3 paar bosuilen vestigden. Alweer een biotoopverandering waar predator- en prooi-soorten kennelijk in dezelfde zin op reageerden.

Ongetwijfeld zijn in Nederland meer van dergelijke voorbeelden te vinden, net zo goed als er lokaties zullen bestaan waar de zangvogelstand is gedaald tijdens een toename van eksters. Met het verzamelen van tellingen hebben we evenwel nog geen mogelijke oorzakelijke verbanden opgespoord. Bovendien geven aantallen broedparen, wat eksters betreft, een onvolledig beeld aangezien de niet-territoriale zwervers ook als nestrovers en predatoren gezien zijn.

Is bejaging nodig?
In diverse Europese studies is gebleken dat eksterpopulaties bestaan uit twee sociale klassen: territoriale broedparen en niet-territoriale, rondzwervende (vaak ongepaarde en juveniele) individuen. De uiteindelijke eksterdichtheid, in eerste instantie beïnvloed door het aanbod van voedsel en nestgelegenheid, wordt in tweede instantie bepaald door de onderlinge concurrentie tussen die twee groepen. Het aantal vacatures binnen het broedparenbestand is maatgevend voor de snelheid waarmee de woningzoekenden zich een territorium verwerven. De sterfte bij de adulte eksters kan soms beïnvloed worden door de predatoren zoals de havik, de bosuil en de mens. Daarnaast kan de competitie met zwarte kraaien de broedmogelijkheden voor eksters verkleinen, omdat kraaien in staat zijn eksters simpelweg uit hun nest(gebied) te verdrijven. Wanneer de eksterstand evenwel niet of nauwelijks wordt belaagd door andere diersoorten, zorgt de ekster dus zèlf voor de beteugeling van haar aantallen. In gebieden zonder jacht blijft de dichtheid schommelen rond een bepaald maximum, afhankelijk van de 'draagkracht' van het gebied. Zelfs de produktie en overleving van de jongen wordt beperkt door onderlinge voedselconcurrentie, en uiteraard mede door competitie met andere soorten en door predatie.

Kortom, zonder ingrijpen van de mens wordt door tal van andere beperkende oorzaken toch een evenwicht in stand gehouden. Explosieve en ongebreidelde bevolkingsaanwas komt wel bij mensen voor, maar absoluut niet bij kraaiachtigen. Het afschot van eksters in het broedseizoen leidt soms zelfs tot een hoger broedsucces van de niet door de kogel gevelde exemplaren. Zij hebben immers eventjes wat minder las van voedselconcurrentie, totdat de plaatsen van de geschoten vogels weer zijn opgevuld.

Hiermee is opnieuw betoogd dat eksters niet hoeven te worden bejaagd, ook niet ten behoeve van de bescherming van andere vogelsoorten.

Een onlangs gesuggereerde eksterbestrijdingsmaatregel, 'het weghalen van hoge bomen', zou juist wel een ernstige verstoring voor de vogelstand, en trouwens voor het hele oecosysteem, betekenen. Overigens zouden eksters zich van zo'n kapmaatregel niets aantrekken, want ook lage bomen en struiken zoals meidoorn, vlier, berk en zelfs duindoorn accepteren ze als nestplaats.

De betekenis van de ekster in een oecosysteem. Merkwaardig genoeg heeft de ekster een tijd gekend dat zij bescherming genoot als nuttige vogel. In de jaren vijftig verschenen, vooral in Oost-Europa, verscheidene artikelen over de gunstige effecten voor de landbouw. De ekster was voor de boer een ware bondgenoot in de bestrijding van schadelijke insekten in en boven de grond. Een gering verlies van granen en zaden nam men toen maar voor lief. Dit agrarisch voordeel is, met de toepassing van chemische plaagbestrijding, veel geringer geworden.

Toch is door velen erkend en benadrukt dat het nestbouwgedrag van de ekster een voordeel oplevert voor andere vogelsoorten. Eksternesten zijn zo stevig dat zij vele jaren dienst kunnen doen, ook wanneer het eksterbroedpaar er zelf geen gebruik meer van maakt. Men ziet er kraaien, duiven en soms zelfs eenden in nestelen, en ransuil en torenvalk zijn nagenoeg afhankelijk van dergelijke oude bouwsels.

Los van bovengenoemd nut vervult de ekster een rol als predator. In het algemeen verminderen predatoren het aantal zwakkere of zieke individuen van hun prooisoorten omdat deze nu eenmaal het gemakkelijkst te verschalken zijn. Voor de ekster geldt dit echter in beperkte mate, omdat zwakte bij insecten (larven) hun 'pakkans' nauwelijks beïnvloedt. De kans dat insecten gevangen worden is hoofdzakelijk afhankelijk van hun dichtheid op plaatsen die voor eksters gemakkelijk exploiteerbaar zijn. Alleen in het broedseizoen zou het wel eens zo kunnen zijn dat eksters legsels en broedsels plunderen van vogels die hun nest minder intensief bewaken of een gemakkelijk bereikbare nestplaats uitzochten. Ook van uitgevlogen pullen kan ik me voorstellen dat de zwakkere en langzame exemplaren het eerste ten prooi vallen.

Al brengt de ekster dus niet eens zoveel lusten, lasten brengt ze in ieder geval niet, behalve voor diegene die 's ochtends vroeg ongaarne wordt wakker geschetterd.