IVN Vecht & Plassengebied - Kennis der Natuur


Excursies | Vogels | Vleermuizen | Natuurgebieden | Groencursus | Natuurgidsencursus | Organisatie | IVN Vecht & Plassengebied

Fotoboek | Natuurkrant | Vogelreis Falsterbo | Waterkwaliteit | Virtuele excursie Gunterstein | Poelenwerkgroep het Gooi

Kokmeeuw (Larus Ridibundus)

Kokmeeuw (Larus Ridibundus)


 

Geluid:

© ETI BioInformatics, SoortenBank.nl

Grootte: -

Broedbiotoop: bij moerassen en meren

Territorium: -

Trekken of blijven: -

Bedreigd of niet? -

Aantal broedparen in Nederland: 132.000 broedparen (1998)

Verspreiding in Nederland (1979):


Atlas van de Nederlandse Broedvogels,
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland





Stadse zeeman koestert zijn plekje

Uit Vogels, 1998-5, Monica Wesseling

Omdat het zo makkelijk was begonnen Klaas van Dijk en Frank Majoor geringde kokmeeuwen te noteren. Pas veel later kregen de waarnemingen een doel. Dat was toen kokmeeuwen buitengewoon plaatstrouw bleken te zijn. Inmiddels is de verguisde zeeman van de stad opnieuw onderwerp van studie. Want zijn grote aantallen nemen gestaag af.

Ze krijsen, poepen de stad onder, jatten brood van de eendjes, jagen kinderen de schrik op het lijf, peuren in verse drijfmest of afvalhopen. En ze zijn er altijd, overal én in overvloed. Alledaagser en saaier dan de kokmeeuw kan het bijna niet. Een beetje vogelonderzoeker laat de Larus ridibundus links liggen en concentreert zich op de oogverblindende blauwe suikervogel, de onbegrijpelijke renkoekoek of de sterk bedreigde roerdomp. Zo niet Klaas van Dijk uit Groningen en Frank Majoor uit Arnhem; twee mannen die al dertien jaar lang elke winter 'achter de kokmeeuwen aangaan'. Als de rest van Nederland lekker binnen blijft en de verwarming een graadje hoger zet, trekken Frank en Klaas er op uit.

Dankbaar onderzoeksobject
Het tweetal begon, onafhankelijk van elkaar, halverwege de jaren tachtig in de wintermaanden naar kokmeeuwen te kijken. Van een weloverwogen keuze voor die kokmeeuw was geen sprake. "Nee hoor. Toevallig zag ik op een dag een vogel zitten met een ring om de poot. Het dier was rustig en met een korst brood te lokken. Een wilde vogel die in de stad makkelijk te bestuderen was. Ik heb het nummer van de ring genoteerd en al heel snel bleken veel van die vogels zo'n ring te dragen," verklaart Frank. "Bovendien," voegt Klaas toe, "bleken ze uit veel verschillende landen afkomstig te zijn. Op één dag kun je wel dertig geringde vogels uit verschillende landen zien. Dat we ons op de kokmeeuw hebben gestort was zuiver toeval; het had net zo goed de stormmeeuw kunnen zijn."
Maar helemáál toevallig is hun belangstelling voor de kokmeeuw ook weer niet. Maar liefst één procent van alle kokmeeuwen is geringd; doordat de meeuw in kolonies broedt, is ringen relatief eenvoudig. Vooral Estland, Letland en Litouwen hebben vóór de omwenteling 'erg hun best gedaan'. Veel ringen betekent veel informatie. Als je tenminste de ringen kunt lezen. De inscriptie bij metalen vogelringen staat rondom. Om de informatie te kunnen aflezen moet de vogel stilstaan en zich van verschillende kanten laten zien. De vogels moeten dus niet alleen worden gelokt, maar ook 'gemanipuleerd'. De kokmeeuw laat zich dit aanleunen. Hij is een alleseter. Klaas voert ze met speculaasjes - 'Dat gooit goed, maar ze kijken me bij de Albert Heijn wel raar aan' - en Frank gebruikt kaasafval uit een fabriek. Met veel geringde, goed te bestuderen exemplaren is de kokmeeuw dus een prima onderzoeksobject. Een paar jaar lang noteerden de twee, ieder op zichzelf, ringnummers; elke winter enkele duizenden waarnemingen aan 300 tot 500 verschillende individuen. Die gegevens stuurden ze, zoals het hoort, naar het Vogeltrekstation in Arnhem. Het duurde nog een hele tijd voordat de mannen elkaar tegenkwamen op een landelijke vogelaarsdag. Daar besloten ze om samen onderzoek te gaan doen.

Augustus: druk-druk-druk
Kokmeeuwen zijn er het hele jaar door, maar het zijn niet altijd dezelfde. Zo'n 150.000 paar broeden in Nederland. Zodra het koud wordt, vertrekt tachtig tot negentig procent naar Zuid-Engeland, België en Frankrijk. Hun plaats wordt dan ingenomen door zo'n half miljoen kokmeeuwen uit het Oostzeegebied. Tussen zomer- en wintertrek krijgen we ook nog de doortrekkers langs. Half augustus is Nederland super-kokmeeuwrijk. Er zijn nog broedvogels, de eerste overwinteraars zijn gearriveerd en ook doortrekkers laten zich al zien.
Het kokmeeuwenonderzoek loopt alleen 's winters. Dan hebben de beide mannen tijd. Frank werkt bij Sovon, Klaas is regioconsulent van Vogelbescherming Nederland. Bovendien is in de winter het aantal geringde kokmeeuwen groter dan in de zomer: er is immers juist in het Oostzeegebied veel geringd en die zijn onze wintergasten. Een bijkomend, maar belangrijk voordeel is dat de meeuwen als het koud en droog is de stad opzoeken. Bij nat weer zijn ze op het platteland om regenwormen te zoeken. Klaas noch Frank had, toen ze begonnen met hun kokmeeuwenonderzoek, een vooropgesteld en duidelijk omschreven onderzoeksdoel. Hun specialisatie op één aspect van de vogel hebben ze pas sinds twee jaar. En die specialisatie is de plaatstrouw van de kokmeeuw.
Zoals het begon in 1985 was het niet meer dan simpelweg vogels kijken, ringnummers noteren en opsturen, genieten van terugmeldingen en verder niets. Maar al vrij snel begon er iets op te vallen: steeds meer vogels kwamen wel erg bekend voor. Kennelijk keerden ze graag naar vaste plekken terug. Zo zat er in de Groningse wijk Paddepoel bij een bepaalde plas weken achtereen dezelfde, uit Finland afkomstige, meeuw. De winter erop zat hij er weer en ook de derde achtereenvolgende onderzoeksperiode huisde hij in de Groningse wijk. Die enorme plaatstrouw van de kokmeeuw viel ook Frank, die destijds in 't Gooi woonde, op. Meeuwen die Frank noteerde, werden zelden of nooit ook door Klaas in Groningen gesignaleerd.
Het toppunt van honkvastheid is een Estlandse meeuw die twaalf seizoenen achtereen in het Noorderplantsoen in Groningen zat. Op steeds hetzelfde grasveldje! Die plaatstrouw geldt ook de in Nederland broedende kokmeeuwen. Zelfs doortrekkers tanken elk jaar weer op dezelfde plek, bij dezelfde vijver.

In Nederland overwinteren - naast onze eigen blijvers - vooral kokmeeuwen uit Denemarken, Rusland, Zweden, Finland en Polen. Al die buitenlandse gasten hebben hun eigen favoriete plek in Nederland. Dat blijkt uit de cijfers: in Groningen werden tussen 1986 en 1994 twee keer zo veel Duitse, Deense en Zweedse ringen gezien als in 't Gooi. Daar zitten weer meer Belgen en Nederlandse meeuwen met ring. Die Nederlandse kom je vrijwel nergens anders tegen. In de jaren tachtig heeft een Gooise vogelonderzoeker intensief geringd en die vogels blijken daar in de buurt te zijn gebleven.

Vermiste vrouwtjes
Omdat sinds 1994 niet alleen het ringnummer, maar ook de lengte en hoogte van de snavel en de lengte van het loopbeen worden genoteerd, kon een merkwaardige ontdekking worden gedaan. In de stad is zeventig procent van de geringde kokmeeuwen een man. Op de wadden - ook zo'n overwinterplek - is de verdeling gewoon 50/50. Er zijn dus vrouwtjes zoek.
Wellicht is een deel van de vrouwtjes zuidelijker gegaan: ze zijn door hun dunnere snavel immers meer afankelijk van insecten. Misschien heeft het grotere mannetje de vrouw weg geconcurreerd, of wel1icht is de man niet ver weggegaan om zo in het voorjaar als eerste in het broedgebied terug te kunnen zijn. Aan theorieën geen gebrek, maar het ware antwoord is nog zoek.
Andere geheimen wisten de 'kokmeeuw-loerders' wel bloot te leggen. Er blijken grote verschillen in winterkleed te bestaan. Kokmeeuwen ruien in het voorjaar en hebben daarna een donkerbruine kap. Zo standaard als de kokmeeuw 's zomers is, zo divers is zijn kleed in de wintermaanden. Elke vogel heeft 's winters een eigen koptekening die varieert van één klein donker vlekje op de wang tot een volledig bruine of witte kop. Die wintertekening is jaar op jaar gelijk en de manier van ruien ook. Zelfs het tijdstip waarop de rui begint, is elk jaar hetzelfde. Tenminste; als er geen strenge winter is, want dan begint de rui een weekje later.

Honkvaste Groningers
Na die eerste toevallige ontdekkingen over plaatstrouw is er een gestructureerd onderzoek op touw gezet. In zes steden -daar waar voldoende grote onderzoeksgroepjes konden worden geformeerd -kijken nu enkele tientallen waarnemers naar kokmeeuwen uit: Arnhem, Kampen, Utrecht, Groningen, Deventer en Hilversum. De hele winter door noteren de waarnemers posities en ringnummers. Daarnaast worden in elk van de zes steden ieder jaar 25, al eerder geringde, kokmeeuwen van een extra kleurring voorzien.
De waarnemers hebben nu hun tweede seizoen achter de rug en dat heeft ze opmerkelijke conclusies opgeleverd. De vogels die in Groningen zijn geringd, blijken plaatstrouwer te zijn dan die in de andere steden. De Groningers bleven niet alleen de hele winter rondhangen op hun ringplek in het Noorderplantsoen, ze kwamen bovendien de winter erop naar dezelfde plek terug. Van de Kampense vogels is er na het ringen vrijwel niet een meer in de stad teruggezien, terwijl in Arnhem tijdens de tweede winter juist weer een behoorlijk aantal kleurringen werd genoteerd. Maar de Arnhemmers zaten wel, anders dan de Groningers, erg verspreid over de stad. Aan de bruutheid of tederheid van de 'ringer' kunnen de verschillen niet worden toegeschreven: Frank neemt alle 150 vogels voor zijn rekening.

Zorgwekkend broedresultaat
De onderzoekers hebben thuis inmiddels planken vol ordners met gegevens. Eigenlijk moeten die allemaal in de computer ingevoerd en verwerkt. Er is een schat aan informatie uit te halen. "Maar we zijn veel liever buiten," bekent het tweetal. Toch zal het op termijn van die databewerking komen, al was het maar omdat er mogelijk ook iets uit valt te leren over de overlevingskansen van de kokmeeuw. Want met dat overleven gaat het niet goed. Er zijn nog steeds véél kokmeeuwen, maar de omvang van de populaties daalt in ras tempo. Vanaf 1950 tot halverwege de jaren tachtig steeg het aantal in Nederland broedende kokmeeuwen nog tot een hoogtepunt van 300.000 paar. Daarna ging het bergafwaarts. Inmiddels zitten we op 150.000 paar en de populatie neemt nog steeds verder af.
Om te achterhalen waaróm het slecht gaat met de kokmeeuw, is Sovon Vogelonderzoek Nederland kortgeleden een onderzoek naar de in Nederland broedende kokmeeuw begonnen. Uit de eerste gegevens blijkt dat de kokmeeuwen die in het binnenland broeden nauwelijks jongen produceren. Op Griend ligt het gemiddelde op één jong per paar en op de Fries/Groningse kust en in de Delta op een half jong.

Zoals uit het plaatstrouw-onderzoek onverwacht het gegeven van de 'vermiste' vrouwtjes naar voren sprong, zo kan de vloed aan gegevens die nu nog op bewerking wacht misschien meehelpen bij de verklaring van het slechte broedresultaat. Dan zou een hobby die begonnen is als doelloze waarneming opnieuw tot belangrijk wetenschappelijk resultaat leiden.

Vogelaars die een kokmeeuw met een gele kleurring zien, wordt verzocht hun waarneming te melden. Een brief met datum, plek van waarneming en de inscriptie van de gele ring is welkom op het adres van Frank Majoor: Poststraat 18, 6828 EK Arnhem.